Magisch moment
Al eeuwenlang wordt in veel kerken in de paasnacht een – nieuwe – paaskaars naar binnen gedragen als hoopvol teken van licht en eeuwig leven.
In de kerk is het stil en donker. Langzaam gaan de deuren achter in de kerk open en wordt er een enkele brandende kaars binnengedragen: de paaskaars. Zingend volgt de cantorij. Kleinere kaarsen worden aangestoken aan de paaskaars en zo verspreidt zich langzaam het licht. Ieder jaar ervaar ik de paaswake in onze kerk weer als een magisch moment.
Voorportaal
De paaskaars kent een eeuwenoude traditie. Al in de tijd van Augustinus werd de paaskaars in de paasnacht, als een verwijzing naar de opgestane Heer, brandend de kerk binnengebracht onder het driemaal zingen van ‘Licht van Christus’. Zo gebeurt het in veel kerken nog steeds tijdens de paaswake. Tom Kouijzer, pastoor in de rooms-katholieke parochie De Vier Evangelisten: ‘De paaswake begint in het voorportaal of buiten voor de kerk. Daar brandt een paasvuur, vaak in een vuurkorf. Aan dit paasvuur wordt de paaskaars ontstoken en deze wordt gezegend door de voorganger. Hierbij worden er vijf wierookkorrels in de paaskaars gelegd, die de kruiswonden van Jezus symboliseren. De kaars wordt de kerk in gedragen ⎯ meestal door een diaken of de priester ⎯ waarbij driemaal “Licht van Christus” wordt gezongen. Als de kaars halverwege het gangpad is, beginnen de acolieten met het verspreiden van het licht door met het licht van de paaskaars kleine kaarsjes aan te steken.’
‘In katholieke kerken
wordt na Pinksteren
de paaskaars gedoofd’
Doopkaars
Waar in veel protestantse kerken de paaskaars gedurende het hele jaar bij elke viering brandt, als verwijzing naar het licht van de opstanding van Christus, wordt in de Rooms-Katholieke en Oud-Katholieke Kerk de paaskaars na het pinksterfeest gedoofd. Na het pinksterfeest wordt de kaars bij het doopvont geplaatst. ‘De paaskaars brandt wel bij de doop, bij uitvaarten en bij speciale vieringen’, legt Kouijzer uit. ‘De paaskaars is nauw verbonden met het doopritueel, dat een nieuw leven inluidt. Bij een doop wordt de doopkaars ontstoken aan de paaskaars en de paaskaars wordt neergelaten in het doopvont, om zo fysiek contact te maken met het doopwater. Tijdens de paaswake vindt bij voorkeur daarom ook een doop plaats. Als dat niet zo is, worden de aanwezigen besprenkeld met doopwater. Ook bij uitvaarten brandt de paaskaars, als teken van het eeuwig leven; er worden ook zes kaarsen mee aangestoken die rond de kist staan.’
Anne-Helene Borgts